Procedure staalafname

Procedure staalafname bij poliklinische bevalling, kortverblijf materniteit en thuisbevalling 

De staalafname in het kader van het Bevolkingsonderzoek Aangeboren Aandoeningen bij pasgeborenen gebeurt standaard met een prikje tijdens het verblijf in de materniteit of thuis, minstens 72 en liefst hoogstens 96 uur na de geboorte.

De vroedvrouw en/of arts geven de ouders uitleg over het bevolkingsonderzoek en het belang van het tijdig laten uitvoeren van een prikje. Lees het minidraaiboek voor vroedvrouwen .

De verantwoordelijkheid voor de organisatie van de bloedafname ligt bij de zorgvoorziening waar de bevalling is gebeurd of bij de persoon die de thuisbevalling doet.

Vuistregel: het bloedkaartje volgt de pasgeborene tot het prikje is uitgevoerd.

Materniteit

Bij ontslag krijgt de moeder minstens de volgende zaken mee:

  • Een folder over het Bevolkingsonderzoek Aangeboren Aandoeningen.
  • Een bloedkaartje met de gegevens van de baby en, eventueel, ook die van de moeder, de kinderarts van de materniteit of een arts naar keuze (onder ‘behandelende arts’)*.
  • Een voorgedrukte envelop van de organisatie met terreinwerking waarnaar het bloedkaartje moet worden gestuurd.

Werkingsgebied

Bij ontslag van moeder en kind zijn er drie mogelijkheden:

  • Een concrete afspraak om het prikje ambulant in het ziekenhuis te laten uitvoeren.
  • Een afspraak met een vroedvrouw of arts regelen of controleren.
  • Uitzonderlijk, als de eerste twee mogelijkheden uitgesloten zijn, een lijst meegeven van vroedvrouwen die de ouders kunnen contacteren om het prikje uit te voeren. Leg uit hoe belangrijk het is dat ze dat meteen doen.

Noteer en bewaar de volgende gegevens:

  • De afspraken voor het prikje die met de moeder zijn gemaakt.
  • De gegevens van de vroedvrouw of arts waarnaar de moeder voor het prikje is doorverwezen;
  • Het nummer van het bloedkaartje dat met de moeder wordt meegegeven. Bezorg dit nummer zo snel mogelijk, via vermelding op de geboortelijsten, aan de organisatie met terreinwerking.

Bij weigering van het prikje door de ouders: de materniteit of de vroedvrouw brengen de organisatie met terreinwerking hiervan zo snel mogelijk op de hoogte.

De informatie over de bloedafnames wordt via de geboortelijsten doorgegeven aan de organisatie met terreinwerking.

* Bij een afwijkend resultaat neemt de organisatie met terreinwerking contact op met de kinderarts van de materniteit of, bij een thuisbevalling, de behandelende huisarts of kinderarts.

Geen staal afgenomen

Wat als er geen bloedstaal werd afgenomen?

Als de materniteit, de vroedvrouw noch een arts bij de baby een bloedstaal hebben afgenomen, moet de volgende procedure worden gevolgd. De materniteit, vroedvrouw of arts nemen contact op met de ouders van het kindje.

  • Als het prikje intussen toch werd uitgevoerd en het bloedkaartje nog onderweg is, melden de materniteit, vroedvrouw of arts dit onmiddellijk aan de organisatie met terreinwerking.
  • Als het prikje nog niet is uitgevoerd, nemen de materniteit, vroedvrouw of arts zelf een bloedstaal af of verwijzen ze de ouders ervoor door.
  • Als de ouders het prikje weigeren, melden de materniteit, vroedvrouw of arts dit onmiddellijk aan de organisatie met terreinwerking.
  • Als het prikje niet wordt uitgevoerd, brengen de materniteit, vroedvrouw of arts de regioverpleegkundige of provinciale afdeling van Kind en Gezin hiervan op de hoogte. Kind en Gezin zoekt de ouders dan thuis op en motiveert ze om zo snel mogelijk een bloedstaal te laten afnemen.

Als de materniteit, vroedvrouw of arts geen contact met de ouders kunnen leggen, melden ze dit aan de organisatie met terreinwerking.

Vroedvrouw of arts

Wat doet de vroedvrouw of arts?

  • Zodra de ouders contact hebben opgenomen, wordt een afspraak voor het prikje gemaakt. Dat moet minstens 72 en liefst niet meer dan 96 uur na de geboorte worden uitgevoerd, bij voorkeur in de handrug (zie Minidraaiboek voor vroedvrouwen ).
  • Zet na het prikje een stempel (of andere identificatie) op het bloedkaartje.
  • Stuur het bloedstaal onmiddellijk na het drogen naar de organisatie met terreinwerking. Gebruik hiervoor de envelop die de materniteit met de moeder meegaf.
  • Noteer het nummer van het bloedkaartje.

Wat doet de organisatie met terreinwerking

  • Stuurt, als de bovenstaande procedure niet tot een bloedafname leidt, een brief naar de ouders om ze erop te wijzen dat het prikje niet werd uitgevoerd en dat dit best zo snel mogelijk gebeurt.
  • Stuurt, als de brief geen effect heeft, aangetekend een weigeringsformulier naar de ouders.
  • Houdt het ondertekende weigeringsformulier bij, vermeldt dit in een database en archiveert de hierover gevoerde briefwisseling.